1846 – Men verkleedt zich dan ook wel eens, en rammelt met een’ ketting.

Opmerking:

Dit is exact dezelfde tekst (geel gearceerd) als in het boekje Moeders schoot uit 1847. Het lijkt erop dat het gehele boekje nogmaals onder deze titel is uitgegeven.

In dit stukje wordt vooral de leuke spanning benadrukt en slechts gewaarschuwd voor een “te ver” gaan in het spel. Dat is niet de bedoeling!

In deze tekst het Schoen zetten.


“Het Sint-Nikolaas-Feest”

“Huis aan huis, waar kinderen zijn, wordt de goede Sint Nikolaas al zingende en dansende en juichende verwacht. Winkel aan winkel, waar men lekkernijen verkoopt, ziet men op dien avond feestelijk opgesierd, ter eere van den kindervriend en tot overgroot genoegen van zijn kleine vriendjes. En zoo is het in iedere stad, op elk dorpje: waarlijk, dat moet ons wel blijde maken, als we weten, dat er zoo velen vrolijk zijn.”

“Groot genoegen had hij ook in kinderen, vooral als zij braaf en leerzaam waren;  maar de ongehoorzame vermaande hij ernstig, zich te beteren. Het is verscheidene malen gebeurd, zegt men, dat de giften van dezen goeden bisschop in schoenen gevonden werden; en daarvan komt nu nog het gebruik, van op het Sint-Nikolaas-feest de schoen bij iemand te gaan zetten.”

“Men vertelt u dan nog wel eens een grapje, als of Sint Nikolaas nog leefde, en u zelf ’s nachts bezocht; en dan worden kinderen, die nog klein en dom zijn, of die wat kwaad gedaan hebben, wel eens bang; maar gij begrijpt wel, dat het maar voor de pret is, en dat geeft ook zoo de aardigheid aan dien vrolijken avond. Men verkleedt zich dan ook wel eens, en rammelt met een’ ketting. Gij zijt immers zoo kinderachtig niet meer, om daar bang voor te wezen? Neen, ook? Maar dan moet gij een ander ook niet al te bang maken. Daar was Sint Nikolaas waarlijk te goed en vriendelijk voor, om na zijnen dood voor een’ bullebak gebruikt te worden.”

“Sint Nikolaas, wat zijt gij goed!
Gij hebt ons menigmaal ontmoet
Met velerlei geschenken.
O kom, o kom ook dezen keer
Zoo gul en vriendelijk tot ons weêr,
En wil ons mild bedenken.

Kom, strooi het lekkers langs den grond!
Dan buitlen wij op eens in ’t rond,
Tot in de verste hoeken;
Dan kijken wij naar allen kant
En grabblen haastig met de hand,
En juichen bij dat zoeken.

En als wij strakjes slapen gaan,
Dan is de pret nog niet gedaan:
Wij hopen dan op morgen.
Ja, ja! wij weten ‘t: in deez’ nacht
Wordt ons iets moois door u gebragt,
Al hebt ge ’t knap verborgen.

Nu lustig aan het zoeken dan,
Wie eerst zijn pakje vinden kan,
Zijn’ naam er op mag lezen!
Dan zijn wij, o zoo regt verheugd!
Dan schaatren wij het uit van vreugd:
Dat zal een feestdag wezen!

En zijn wij dan zoo hartlijk blij,
Sint NIkolaas! dan willen wij
Ook dankbaar ons betoonen;
Zien we ons zoo heel veel vreugd bereid:
Wij zullen door gehoorzaamheid,
U en onze ouders loonen.

Tante Jans”

Auteur: Aa van der, Robidé C.P.E.
Jaar: 1846
Land(en): Nederland
Tekstbron:
  1. 1846 – “Herfstloover,
Pagina: 74 t/m 79