Er wordt vaak beweerd dat onze huidige Zwarte Piet stamt uit 1850 en is bedacht door Schenkman. Dat is niet waar. Verschillende bronnen tonen aan dat voor 1850 al Zwarte Piet figuren bestonden in Nederland, zoals zwarte of gemaskerde Klazen en duivelachtige figuren met masker of zwarte kop.
Omdat grenzen en overheden nogal varieerden voor 1831 is het logisch om ook de ontwikkeling van deze figuren in omringende landen nader te bekijken.
In 2016 publiceerde het Sint en Pietengilde een artikel waarin wordt aangetoond dat de oorsprong van Zwarte Piet ligt in de zwarte en gemaskerde edelmanklazen die al voor 1850 de ronde deden in Nederland: Zwarte Klaas is Zwarte Piet.
We gaan apart in op het boekje Sint-Nikolaas en zijn knecht van Jan Schenkman.
Zwarte Piet was tot 1950 bekend onder een groot aantal regionaal bepaalde namen!
De herkomst wordt hier besproken: sintenpietengilde.nl/begeleider/zwarte-piet
De naam Pieterbaas of Pieter wordt ook al heel lang gebruikt.
Uit diverse regio’s in Nederland komen bovendien veel foto’s met daarop Zwarte Pieten die duidelijk een andere achtergrond hebben dan het boekje van Schenkman. (Een overzicht.)
Tijdens de reformatie wilde de nieuwe protestantse religie en zijn kerken alles uitroeien wat rooms-katholiek was. Sint-Nicolaas en zijn begeleider waren daarom verboden in deze periode. Men is er echter nooit in geslaagd het feest uit te roeien.
Op dit schilderij van Jan Steen zien we niet de Sint en zijn begeleider, maar wel symbolen die hen vertegenwoordigen. Een taaipop in de vorm van een bisschop (Sint) in de handen van het kleine meisje en de roe in de schoen van de jongen die zijn zus hem laat zien (voor de begeleider).
Op de achtergrond zien we de oude vrouw wenken naar iemand die voor de kijker onzichtbaar is, maar die hoogstwaarschijnlijk bonst of rammelt in het kader van het wild geraas.
Meer informatie: Een verboden feest vastgelegd door Jan Steen.
Er wordt beweerd dat de moeders deze traditie voor hun kinderen bewaarden. Het is goed mogelijk dat dit door de eeuwen heen zo is gegaan.
Waarschijnlijk is het feest in Nederland blijven bestaan juist omdat er zoveel tegenstand van de kerk was. Het heeft iets van burgerlijke ongehoorzaamheid tegen wat mensen als onredelijke bemoeizucht beschouwen.
Kennelijk werd een heidense begeleider van de Sint nog erger gevonden dan een rooms-katholieke heilige, en hoewel hij niet verdween, vermomde hij zichzelf wel. Vaak nam hij op een of andere manier de naam van Sint-Nicolaas aan, bijvoorbeeld: Stapklas, Ruklas, Clas Bur, Hell-Niklas and Klaaskerel (Janssen) of alleen Klaus, Klaas of Sinterklaas.
Vaak combineerde hij de twee functies van de Sint en de begeleider. Zo sterk zelfs dat men denkt dat alleen de Sint nog over was. Maar zo was het beslist niet. Aan de hand van de kenmerken kon je hem altijd herkennen aan zijn zwarte gezicht, de roe, de ketting en de zak of mand.
In Nederland kennen we de Zwarte Sinterklazen zoals ze worden genoemd in Amsterdam.
Deze beschrijving van de Zwarte Klazen wijst op die vermenging. Er wordt een hels kabaal gemaakt (wild geraas) en naar stoute kinderen gezocht. Diverse bronnen maken hier melding van en het verklaart waarom er zoveel bezwaar was tegen deze vorm van vieren. De geschiedenis laat echter zien dat dit gewoon is voortgezet tot in de huidige tijd.
Meer info: Beleven.org/feest/sinterklaas
En op deze tekening van de Zwarte Sinterklaas van de Veluwe zien we meteen de ketting, het zwarte gezicht, de verlengde roe en het tamelijk kleine mandje, dat waarschijnlijk kooltjes bevat. Ook zijn uiterlijk en kleding symboliseren het donker.
Tekening door Gait Mulder van Wessinge.
Bron: Ven, D.J. van der. Friese volksgebruiken weerspiegeld in Europese Folklore. p. 459.
Een beschrijving en tekening van een Zwarte Klaas zijn recent ook ontdekt in dit boekje.
Bron: Leent, F.H. van. (1881). De Orgelspeler.
In dit sinterklaasgedicht uit 1802 loopt hij rond met een ketting en wordt uitgelachen. Niet echt eerbied voor de heilige en de bejegening is passender voor zijn begeleider. Hier moeten we serieus rekening houden met het feit dat deze Sint-Nicolaas in feite de begeleider in vermomming is.
Zy laggen om zint Nicolaas
Die met een ketting loopt,
En maakt een drommels groot geraas
Bron: Koene, S. en W. (1802). Het vrolyk Catootje. 2e druk. Amsterdam.
Ongeveer in 1778 schreef Hiëronymus van Alphen (1746-1803) een boek met kindergedichten, uitgegeven tussen 1778 en 1782. Het boek bevat een sinterklaasgedicht.
Omdat het sinterklaasfeest zo lang verboden was, is Van Alphen mogelijk nog wat onduidelijk over waar hij naar verwijst. Een paar dingen zetten ons direct op het goede spoor: de namen Klaasje (voor Sint Nicolaas), Pietje en de verwijzing naar de zwarte man: een soort boeman, een van de andere invloeden op de huidige Zwarte Piet.
Dit gedicht is ook opgenomen in het boek Sinterklaasgedichten (Bas, de en Bijl).
Klaasje en Pietje
Klaasje:
Pietje, zo gij niet wilt deugen,
Dan verschijnt de zwarte man.
Pietje:
Klaasje foei, dat is een leugen!
Laat hem komen, als hij kan.
Die aan zulk een man gelooft,
Is van zijn verstand beroofd.
De volgende informatie uit Groningen kwam in 2013 aan het licht. Vreemd dat de schrijver van dit stuk blijkbaar niet weet dat de beschreven Zwarte Piet alleen maar een ander soort masker draagt dan de Zwarte Piet die wij kennen. Maar het blijft een interessante beschrijving van een herinnering van Mattheus van Heyningen Bosch (1773-1821). Die gaat op bezoek bij zijn grootmoeder op Sint-Nicolaasavond als hij ongeveer 7 jaar oud is. Hij beschrijft een bezoek van een monsterlijke persoon in een koeienhuid met hoorns en kettingen (die we ook bij andere begeleiders van de Sint zien).
Het dragen van een scherbilskop is ook een vorm van maskerade.
Hier een paar afbeeldingen van figuren die herkend worden als begeleiders van de Sint voor 1850 in de provincie Groningen. Bedenk dat voor 1850 de figuren Sint en Piet vaak versmolten waren.
Het plaatje links is ook in Rotterdam gebruikt in een advertentie. Daar wordt hij echter Sint-Nicolaas genoemd door de schrijver van dit stuk, Henk van Benthem, omdat hij lijkt op de Sint-Nicolaas in het boek De beminnelijke Gerrit.
Beide figuren zien eruit alsof ze een maskerade dragen. Verder valt de mooie kleding op, de kraag en de hoed met veren. De invloed hiervan op de kleding van Zwarte Piet moet zeker meegenomen worden, omdat hij een voortzetting is van deze gemaskerde klazen alsook van de Zwarte Klazen die een meer morsig uiterlijk hadden.
Dit is een beschrijving van hoe een scherbilskop of gebelskop in het Saxische dialect van Groningen eruit zag. Het is een veelvoorkomende vorm van maskerade die ook bekend is bij begeleiders van Sint-Nicolaas door heel Europa.
Overigens gaat het maskeren van gezichten en ook het zwart maken veel verder terug. Er wordt gedacht aan een Germaanse basis voor dit gebruik omdat het woord waar het van afstamt ook Germaans is.
Grimas, uitleg etymologiebank.
Meer over dit gebruik:
paasvuur
Sint Maarten
Afbeelding:
6e eeuw voor Christus, deel van een gebelskop opgegraven in Middelstom.
J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889) beschrijft een herinnering uit 1828 van een sinterklaasfeest bij de Arata’s, waar hij op bezoek was. Daar speelde al iemand de zwarte begeleider van Sint-Nicolaas. Het kan zijn dat iemand zich verkleed had met gekroesd haar en een zwart gezicht, net als de Sint doet met zijn lange witte haar en baard. Of het zou een echt persoon met donkere huidskleur kunnen betreffen. Alberdingk Thijm geeft aan dat deze begeleider ook bij andere mensen langskomt. Hij veronderstelt dat de zwarte begeleider een bedenksel is van mensen ‘geboren uit de behoefte aan contrast’. Er is echter geen sprake van een fysieke Sinterklaas en het kan goed zijn dat het ook hier gaat om een Zwarte Klaas, misschien al in een pak en kraag en hoed met veer zoals bij de gemaskerde Klazen. Wij gaan uit van de associatie met de midwintersymboliek. De begeleider is altijd op een of andere manier aanwezig geweest in het sinterklaasfeest en is een voortzetting van een eeuwenoude traditie net als in andere delen van Europa.
Dit gedicht is gepubliceerd in 1894 en bevat een herinnering van Bernard van Meurs (1835-1915) uit zijn kindertijd. Hij geeft aan dat het meer dan 50 jaar geleden is gebeurd, dus voor 1844. Dit komt overeen met het feit dat in 1843 Bernard 8 jaar oud is en rond die leeftijd de meeste kinderen hun geloof in Sint-Nicolaas en Zwarte Piet verliezen. Dit is dus 7 jaar voor Schenkmans boekje.
Ook al doet de titel Chriestne Zielen! anders vermoeden, het is wel degelijk een sinterklaasgedicht. Geschreven in het dialect van de Betuwe, Gelderland. Interessant is dit deel:
’s Aovends goeng weer ’t spul beginnen.
’t Joeg mien wel ‘en schrik op ’t lief
Dâ gerammel met de ketting;
maor toch was ‘k op mien kievief:
Went ik trok ‘en bietje ien twiefel
de echtheid van den Sinter Klaos,
En gen zier meer kos ik gleuven
aon zien knecht den Pieterbaos.
‘Stil!’ – riep vaoder bang tot moeder –
‘Heurde ‘m?…Daor kumt Pieter aon!…’
Maor ze kniepten saom ‘en eugske,
en dâ dee mien veul verstaon.
Boems! d’r valt ‘en roei, en strompelt
Pieter brommend uut de kas…
Gauw zag ‘k aon zien kromme beenen
dat ‘et oome Graodus was..
’s Avonds ging het spul weer beginnen.
Het joeg me wel de schrik op het lijf.
Dat gerammel met de ketting.
Maar toch was ik op mijn qui vive.
Want ik trok een beetje in twijfel
de echtheid van de Sinterklaas,
En geen zier meer kon ik geloven
aan zijn knecht de Pieterbaas.
“Stil!” riep vader bang tot moeder -
Hoor je hem?….Daar komt Pieter aan!…
Maar ze knepen samen een oogje dicht
en dat deed me veel verstaan.
Boem! daar valt een roe en strompelt
Pieter brommend uit de kast.
Al snel zag ik aan zijn kromme benen
dat het ome Gradus was.
Vanuit de christelijke en heidense historie gezien, bevat dit gedicht 3 van de 4 kenmerken van de begeleider van Sint-Nicolaas: de ketting en de roe in handen van Piet en er is sprake van een maskerade. Dat wordt duidelijk omdat de jonge Bernhard zijn oom alleen maar aan zijn benen herkent. Er is ook sprake van een Sinterklaas die ’s nachts nog langs komt, hoogstwaarschijnlijk uit de legenden (legendaire Sint). Ook is bij deze Piet de maskerade aanwezig (misschien van het bij de Sinterklazen genoemde zwarte gezicht) of is er sprake van een regionale variant of een Zwarte Klaas. Het gedicht vermeld niet specifiek waaruit de maskerade bestaat, maar dat kan de eenvoudigste en meest voorkomende vorm zijn: een zwart gezicht. Van Meurs heeft in ieder geval geen moeite hem als dezelfde figuur te zien als Zwarte Piet. In de rest van het gedicht worden ook de schoorsteen en Spanje genoemd.
De Limburgse priester G.H.H. Welters (1839-1887) schrijft in 1877 over het feest in zijn kindertijd: In elk goed geordend gezin zal Sinterklaas op bezoek komen of een spoor nalaten. In de schoorsteen wordt een ladder getekend waar hij langs af kan dalen. Onderaan staat haver voor het paard.
‘Als het liedje gezongen is, nadert de heilige man in plechtgewaad met zijn trouwe knecht… gelukkig is de stoute knaap zo hem de zwarte knecht niet terdege afranselt of in de wijden zak stopt.’
Dit beschrijft Louis Janssen in zijn boek en hij geeft aan dat dit moderne feest dus kennelijk al in de jaren 40 van de 19e eeuw zijn vorm had gekregen. Het zal ook al eerder zo gevierd zijn. Janssen vermoedt een herkomst uit Oostenrijk (zie aquarel verderop).
Bron: Janssen, L. (1993). Nicolaas de duivel en de doden.
Harme Bevoort (1801-1874) is een beroemde dichter in handelsstad Enkhuizen. Hij schreef een gedicht met de titel Sint-Nicolaas. Volgens de eigenaar van deze website heeft Bevoort het gedicht rond 1850 in een schriftje geschreven om het aan zijn verzameling toe te voegen. Waarschijnlijk is het eerder geschreven. Misschien zijn gegevens omtrent eerdere publicatie verloren gegaan omdat dit vaak in pamfletvorm gebeurde. Interessante details in dit vers:
Gerust kunt ge u nu buiten wagen
Geen zwarte kop
Met huiden om het lijf geslagen
En hoornen op.
Geen ketens ramm’len langs de keijen
Als van een beer,
Gij hoort geen deur, geen schot rammeijen
Geen angstkreet meer.
In dit gedicht staat de verwijzing naar een zwarte kop (gezicht) als de maskerade. Ook zien we de huiden en hoorns die doen denken aan de monsterlijke figuur zoals beschreven door Van Heijningen Bosch en van vergelijkbare figuren zoals Krampus. Ook Knecht Ruprecht wordt wel met hoorntjes afgebeeld.
Afbeelding:
illustratie Knecht Ruprecht met hoorns (en Sint klopt op raam).
Verder zijn de kettingen aanwezig zoals vaker beschreven bij de begeleider van de Sint. Het is duidelijk dat het hier een voorganger betreft. Deze beschrijving grijpt terug op de oudere traditie van figuren met een zwart gezicht naast de heilige. Het gedichtje ademt de sfeer van een handelsstad en beschrijft de plaatselijke situatie goed als het gaat om de winkels en de nering of bakkerij van meester Lont, waar dit figuur kennelijk zeer bekend was, net als in Groningen! Het is geen wonder dat men al gauw over ging tot de Zwarte Klazen, die uiteindelijk veranderden in Zwarte Piet met daarnaast de fysieke heilige Nicolaas als bisschop.
Deze speculaasplank komt uit Frankrijk.
Het figuur in het midden lijkt op de monsterlijke figuren die hier beschreven worden. En de figuur rechts lijkt wel op een Zwarte Piet met zijn kraag. Maar wie zit er boven op dat onbekende monster?
Deze aquarel hangt in het historisch museum in Wenen. We zien een combinatie van kerst en cadeautjes met Sint-Nicolaas en Krampus samen met Sint-Nicolaas. In Krampus zien we eveneens het zwarte gezicht, de zwarte kop. Ook in Nederland gingen Krampus-achtige figuren rond met huiden en hoorns, kettingen en soms roe en zak. Deze vorm van vieren met een fysieke heilige Nicolaas is waarschijnlijk vanuit Oostenrijk hier naar toe gekomen zegt ook Louis Janssen. (Janssen, 1993)
De Duitse zakenman Carl Baumann kwam rond 1800 naar Wenen, trouwde en woonde met zijn vrouw en hun 6 kinderen aan de Weihbuggasse 10. Een vriend van de familie schilderde in 1820 het feest. De boom staat in het midden van de tafel. Vader heeft zichzelf verkleed als Krampus en als je goed kijkt zie je de benen van de oudste zoon (10) uit de mand omhoog steken. Mee in de zak! Moeder speelt Sint-Nicolaas. Maria (4) en Alexander (6) kijken met verbazing naar de mooie boom. De grote zussen Rosalia, Ida en Wilhelmine staan welgemanierd aan de rechterkant.