Sint-Nicolaas was een bisschop en heeft een speciale garderobe:
De albe is het witte onderkleed dat Sint-Nicolaas draagt onder zijn mantel. Om de albe heen zit altijd een cingel, een koord. Het woord albe komt van het Latijnse albus en betekend wit. De albe is een teken van verworven zuiverheid.
Sint-Nicolaas draagt aan zijn ringvinger bijna altijd een grote bisschopsring met een robijn erin. Dit sieraad hoort aan de rechterkant te zitten zoals dat ook het geval is bij katholieke priesters. Vaak draagt Sint-Nicolaas de ring aan zijn linkerhand. Dat is omdat hij de kindertjes dan veel beter een hand kan geven.
Sint-Nicolaas heeft altijd het grote boek bij zich. Het boek, rood van kleur en vaak voorzien van een goudkleurig kruis, bevat alle namen van de kinderen. Bij iedere naam staat hoe oud het kind is, wat het leuk vind en of het kind wel lief is geweest.
De cingel is een lang wit koord van zijde, wol of linnen dat in de taille wordt gebruikt om de ruimvallende albe mee op te binden. De insnoering moest de priester wijzen op zelfbeheersing en kuisheid. De witte cingel van Sint-Nicolaas is vier en een halve meter lang en aan de uiteinden versierd met platte rozetvormige ornamenten van goudkleurig koord met een kleine rode imitatie edelsteen en lange kwasten van goudbouillon.
Het recht tot het dragen van pontificale handschoenen was uitsluitend voorbehouden aan bisschoppen. Deze handschoenen behoorden uit zijde te worden gemaakt en moesten de liturgische kleuren volgen. Zo bezat een bisschop meestal een wit, een rood, een groen en een paars paar. De versiering op de rug van de handschoen mocht men naar eigen inzicht kiezen. De oorspronkelijke functie van de pontificale handschoen was waarschijnlijk het beschermen en het rein houden van de gewijde bisschopshanden. Sint-Nicolaas draagt meestal witte handschoenen, soms paarse. Wat betreft het dragen van handschoenen is Sint-Nicolaas ouderwets, want bisschoppen dragen al lang geen handschoenen meer.
De mantel, ook wel koormantel genaamd, draagt Sint-Nicolaas over alle kledingstukken heen. De mantel, in Nederland altijd rood, loopt vanaf de schouders tot bijna aan de grond. Aan de voorkant wordt de mantel met een ketting en twee haakjes vastgemaakt. De mantel heeft meestal nog een kap met mooie gouden franjes eraan. De mantels van Sint-Nicolaas zijn allemaal met goud en band versierd. De binnenkant is goudgeel en of wit.
Sint-Nicolaas draagt altijd een bisschoppelijke mijter, die van hetzelfde materiaal en dezelfde kleurstelling is als de mantel. Op de mijter is in het midden aan de voorzijde een goudkleurig brokaten kruis als versiering aangebracht. Sint-Nicolaas heeft altijd de mijter op zijn hoofd alleen als de deurhoogte te laag is voor een waardige binnenkomst en een waardig vertrek van Sint-Nicolaas zal de mijter worden afgezet.
De staf van Sint-Nicolaas verwijst naar de herdersstaf. Met de krul aan het einde van de staf kon de herder makkelijk een schaap pakken. Bisschoppen namen de staf van de herders over. Zoals de herder voor zijn schapen zorgt, zorgt de bisschop voor mensen, en Sint-Nicolaas in het bijzonder voor kinderen. Het gebruik van de krul laat Sint-Nicolaas achterwege, kinderen worden er niet mee gepakt.
De staf kan ook een verwijzing zijn naar Wodan. Wodan liep altijd met een speer in zijn hand. De speer is de staf geworden. Klik op Wodan om meer te weten te komen over de gelijkenis tussen Wodan en Sint-Nicolaas.
De stola is een lange smalle strook stof die om de hals wordt gedragen. Het symboliseert naast de waardigheid van de bisschop ook het juk van zijn verantwoordelijkheid.
De tabberd is een lang kleed dat meestal tot enkele centimeters boven de schoenen reikt. De naam is eigenlijk soutane of toga (toog). De soutane heeft meestal 33 knopen (gelijk aan het aantal levensjaren van Christus. De tabberd van Sint-Nicolaas is eenvoudiger in uitvoering en heeft bijvoorbeeld die 33 knoopjes niet. De tabberd bij Sint-Nicolaas is altijd paars en wordt onder de albe gedragen.