1930 – De jonge wacht; weekblad voor de rk georganiseerde jeugd in Nederland, jrg 18, 1930, no 9, 06-12-1930
1938 – Sint Nicolaasfeest voor allen in De Vereeniging te Nijmegen. Sinterklaas en Zwarte Piet (met ketting!)
1959 – Zwarte Piet is echter allerminst een moriaan, evenmin is hij de grappige figuur, […]. Hij is de duivel [zwart van het roet in de hel].
1937 – Piet zijn knecht zo zwart als roet, Met een ketting aan zijn voet, Kijkt door het vensterglaasje.
1932 – wanneer op St.-Nicolaas-avond de zwarte knecht met een ketting aan het been over den zolder gaat […] dan is dat het oogenblik, waarop men de kinderziel waarneemt op haar mooist en op haar best en instinctief voelt ieder oudere dat aan.
1946 – En wanneer de oude grijze kindervriend wiens ogen minder scherp zien, een woord niet kan lezen, helpt zijn zwarte knecht hem terstond.
1931 – een representant van die dooden, en van den zwarten knecht (Ruprecht) zou dan hetzelfde gezegd kunnen worden, dit verklaart tevens zijn zwarte kleur. […] kaboutermannetjes.
1931 – Af en toe treedt Zwarte Piet als zelfstandige figuur op, evenals Ruprecht de knecht in Duitschland
1931- Vermoedelijk zijn deze zwarte duiveltjes, Zwarte Piet inbegrepen, restanten van het geloof in de booze geesten…
1938 – En de Sinterklazen joegen door de straten […] “We meenen ‘t goed”, riepen ze door de schoorsteen.
1931 – Piet zou wel aan het klauteren zijn door de schoorsteenpijpen. Geen wonder dat hij zo zwart was.
1970/1980 Stoute kind’ren, zegt hij, krijgen knorren, zegt hij, of een zakje, zegt hij, met wat zout.
1935 – Voorzichtig doen ze de deur open. “Daar loopt ie net weg”, zegt z’n vader, “‘t is zwarte Piet”en Jaap ziet zwarte Piet wegloopen.
1941 – Zo, zo, klonk het door de schoorsteen. een ogenblik dan zal ik het den Sint vragen. [..] Omtoveren kunnen we jullie niet sprak Zwarte Piet […] maar omruilen wel.
1930 – “Wat zie ik, zijn jullie nog wakker zeg, slapen jullie nog niet? hoe komt dat zoo, lieve kinderen.” zoo sprak de Zwarte Piet.
1957 – “Ach”, riep Pieter, “op de daken, wil ik wel eens grapjes maken. Lieve Sint, laat mij begaan. Iedere schoorsteen trekt mij aan. Als ik op het randje wiebel, krijg ik plotseling de kriebel. ‘k Voel dan dat ik brommen moet. ‘t Zit nou eenmaal in m’n bloed.”
1957 – “Nee juffrouw”, zei Pamperidas, terwijl hij achter de kachel uitkroop. “Ik kom de hoed terughalen.”
1940 – Zwarte piet sprak tot Sinterklaas: “Heilige Sint, waar koopen wij dit jaar onze foto-toestellen, albums enzoo.” “Amai, amai”, antwoordde de Sint op z’n Spaansch, “wa zijt ge toch ‘nen lompen gast, Pieterman!”
1927 – ‘Wel zoo, – zeg eens, Piet, zit er nog een mooie bromtol in den zak?’ ‘Ik zal eens voelen, Sint-Nicolaas,’ zei Piet. ‘Ja, hier heb ik er een.’
1939 – …en daar staat Frans met een zwart masker voor zijn gezicht. […] “Je bent Zwarte Piet toch niet?” “Ja”, juicht Frans: “en Leentje moet in de zak.”